NUNSPEET – “Het was die dag 27 maart 1943. Ik was al vroeg opgestaan en nam afscheid van mijn Hillegonda. Die dag moesten we samen met enkele andere collega’s ons melden in Ermelo bij overste Feenstra. Samen met collega Evers reed ik op de fiets er naar toe. Het leek een gewone werkdag 1943 te worden.
Beiden strak in het pak en keurig, zoals het hoort. Want sinds 1 maart 1943 behoorden alle agenten tot de Staatspolitie, omgevormd door de Duitse Bezetter. Onderweg spraken we niet veel. Er waren teveel vragen, wat de reden was van deze oproep.
Overste Feenstra
Aangekomen in Ermelo moesten we in gelid aantreden. Ruim 30 agenten stonden keurig op een rij. Overste Feenstra stond op een verhoging en begon te schreeuwen en te brallen over Joden, verzetsmensen en Engelsen. Hij prees de Nazi’s en maakte daarbij de Hitlergroet.
Tenslotte gaf hij ons het bevel Joden, gijzelaars en onderduikers op te pakken. Wie dat niet wilde, kon een stap naar voren doen. Marskamp stapte als eerste naar voren, daarna volgden Evers en ik. Nog drie anderen deden hetzelfde. De rest bleef angstvallig bewegingloos staan.
Opgepakt en ontslagen
Op bevel van Feenstra, die witheet van woede ons uitschold, werden we ontwapend en de pet van het hoofd geslagen. Alle persoonlijke bezittingen werden ons afgenomen. In een al gereed staande gesloten vrachtwagen werden we gedwongen in te stappen. De rit bleek naar het politiebureau van Harderwijk te gaan, waar we opgesloten werden in een te kleine cel. Geen eten, geen drinken en slechts een emmer voor ons allen. Daar zaten we dan.
De volgende ochtend werden we ruw uit onze cel gehaald. We werden allemaal geboeid, alsof we misdadigers waren en dan nog wel door eigen collega’s. ‘Waarschuw mijn vrouw’, fluisterde ik een bekende agent toe. In een Duitse overvalwagen werden we vervoerd naar de gevangenis in Arnhem. Bewaakt door 8 collega’s en 4 Duitsers, allen gewapend met machinepistolen.
Naar Kamp Vught
Op zondag 29 maart werden we overgedragen aan de SD. Tenslotte werden we in de trein gezet en streng bewaakt. Uiteindelijk kwamen we in kamp Vught aan. Uniformen konden uit en laarzen ook. We kregen allemaal een gestreept pak met daarop een rode driehoek. En een paar slechte klompen.
Het was daar niet best. Erg veel geweld, angst en soms hevige paniek. Soms werden we met 30 man een cel ingejaagd en moesten daar dan 24 uur verblijven. Of de bewakers lieten honden op ons los, Vaak moesten we spitsroeden lopen tussen twee rijen kapo’s, waarbij het regende van stokslagen. Ik heb daar vreselijke dingen gezien. Mensen werden soms letterlijk dood geslagen.
Kamp Amersfoort
Tenslotte werden we als gijzelaars naar kamp Amersfoort vervoerd. Het leven was daar zo onzeker, daar was het geweld nog erger. Slecht eten, veel slaag en weinig rust. En niet te vergeten de Rozentuin. Je was er je leven helemaal niet zeker. Meermalen zag ik gevangenen weggevoerd worden naar de schietbaan. Niet veel later hoorde je dan diverse salvo’s. We wisten wat dat betekende.
We keken altijd met verlangen uit naar de pakketten van thuis. Maar meestal was het beste daar al uit gehaald door de bewakers en kapo’s. De onzekerheid was vaak het ergste. Ik heb sterke kerels er onder door zien gaan. Tenslotte werd ik dankzij een bevriende arts op 7 september 1944 ontslagen en mocht ik eindelijk naar huis.
Ik was sterk vermagerd (van 95 naar 45 kilo). Hillegonda herkende mij bijna niet meer. Het heeft maanden geduurd, voordat ik weer wat aangesterkt was. Mijn kinderen Adrie en Bé Coeleman waren zielsgelukkig.
Weer bij de politie
Dit alles overdenkend, denk ik dat mijn vrouw het moeilijker heeft gehad. Vanaf het moment dat ik opgepakt was, was ik ontslagen. Dat betekende geen inkomen voor haar. Door hard werken, een eigen moestuin en hulp van anderen, heeft ze het gered. Een geweldige prestatie.
Op 19 april 1945 trad ik weer toe tot de politie. Ik moest wel eerst eventjes solliciteren en dat terwijl heel wat politiemensen, die gewoon mee heulden met de vijand, hun functie mochten behouden. Dat was vreemd en voelde oneerlijk. Op 1 januari 1946 werd ik bevorderd tot opperwachtmeester. Volgens mij was dat een soort goedmakertje.
Mijn redding voor die gruwelijke tijd? Dat waren mijn geweten en mijn geloof.
M’n geweten, omdat ik geen landgenoten verraad, wie dat ook mogen zijn. Zoiets doe je niet. Daarmee verlaag je jezelf. Het geloof, omdat ik altijd vertrouwd heb op God, mijn Vader, mijn Schepper. Niets in het leven gebeurt zonder doel.”
Een aantal jaren later ontving Teunis Coeleman het Verzets Herdenkings Kruis.
Tekst : Pieter van Heiningen – Putten (kleinzoon), juli 2020